DE SAGER ADVOCATEN
Adviseren, Bemiddelen, Onderhandelen, Verdedigen
DE SAGER ADVOCATEN is een modern, onafhankelijk advocatenkantoor, actief in alle domeinen van het recht.
DE SAGER ADVOCATEN maakt er een punt van om ieder dossier discreet en persoonlijk te behandelen om zo tot de meest efficiënte oplossing te komen.
Waarom De Sager Advocaten?
Door een diepgaande kennis en jarenlange ervaring kan iedere cliënt rekenen op de beste juridische dienstverlening.
Conflicten oplossen doet DE SAGER ADVOCATEN klassiek voor de rechtbank en indien mogelijk via bemiddeling.
Om tot correct, eerlijk en doordacht advieswerk op maat te komen, werken de advocaten van DE SAGER ADVOCATEN in teamverband.
DE SAGER ADVOCATEN kan zich beroepen op een groep zorgvuldig uitgekozen experten en het kantoor maakt deel uit van een internationaal samenwerkingsverband van advocatenkantoren.
Wij helpen u succesvol te zijn.
Nu ieder van u andere behoeftes heeft, zien wij erop toe u nader te leren kennen waardoor wij een globaal beeld van uw doelstellingen krijgen. Dit, gecombineerd met ons juridisch inzicht en de mogelijkheid om het verband te zien met andere aspecten van de casus, stellen ons in staat om u een correct advies te geven en het gewenste resultaat voor u te bekomen.
Door het uitwerken van standaarden van communicatie, werkmethoden, kennis- en informatiesystemen komen wij tot een hoogwaardige dienstverlening.
Duidelijke afspraken omtrent het ereloon laten u toe om na te gaan of dit voor u neerkomt op een toegevoegde waarde.
Praktijkgroepen
De interactie van de verschillende rechtstakken is ongemeen boeiend. Onnodig te zeggen dat de combinatie van burgerlijk recht, vennootschapsrecht, fiscaal recht, strafrecht, internationaal privaatrecht bijzonder complex is. Dit beheersen, kan enkel maar tot stand komen in teamverband waarbij zelfs over de beroepsgroepen heen moet gekeken worden. U mag rekenen op de synergie en de samenwerking tussen specialisten. Enkel door het samenwerken van deze individuen kan u de meest opportune oplossing worden aangereikt.
Planning en strategie staat voor u en ons centraal. Een gedegen eerste advies is belangrijk. Een conflict kan beëindigd worden door onderhandeling, bemiddeling of arbitrage. Soms is het noodzaak om een gerechtelijke procedure te voeren. Telkens staan wij u met de nodige deskundigheid bij.
Grensoverschrijdend
De Sager Advocaten maakt actief deel uit van Lawyers Cooperation, een internationaal partnership van onafhankelijke advocatenkantoren. Hierdoor hebt u zonder moeite toegang tot grensoverschrijdende kennis en ervaring van buitenlandse collega’s. Ook zij dragen kwaliteit en een persoonlijke aanpak hoog in het vaandel.
U kan zich beroepen op deze ervaring telkens wanneer er grensoverschrijdende belangen een rol spelen.
Voor u en uw familie
Mensen staan in heel uiteenlopende situaties tegenover elkaar. Is het als huurder – verhuurder, koper – verkoper, kind – ouder, werknemer – werkgever of zijn het erfgenamen, echtgenoten, samenwonenden, buren, … Iedere verhouding kent zijn eigen recht. Uw advocaat kent het recht en de procedure. Kennis en praktijkervaring is essentieel om u correct te adviseren.
Onderhoudsbijdragen: buitengewone kosten bepaald door de Koning
Het koninklijk besluit van 22 april 2019 legt de buitengewone kosten vast, in het kader van de verplichting van ouders te zorgen voor het levensonderhoud van hun kinderen.
De ouders dienen naar evenredigheid van hun middelen te zorgen voor de huisvesting, het levensonderhoud, de gezondheid, het toezicht, de opvoeding, de opleiding en de ontplooiing van hun kinderen (art. 203 van het Burgerlijk Wetboek).
Deze kosten omvatten de gewone kosten (alle gebruikelijke kosten met betrekking tot het dagelijkse onderhoud van het kind) en de buitengewone kosten (de uitzonderlijke, noodzakelijke of onvoorzienbare uitgaven die voortvloeien uit toevallige of ongewone gebeurtenissen en die het gebruikelijke budget voor het dagelijkse onderhoud van het kind dat desgevallend als basis diende voor de vaststelling van de onderhoudsbijdragen, overschrijden) (art. 203bis van het Burgerlijk Wetboek).
De definitie van de buitengewone kosten maakt het voorwerp uit van vele interpretaties. De Koning heeft gehandeld en beperkt de buitengewone kosten tot de kosten opgelijst in artikel 1 van het voormeld koninklijk besluit van 22 april 2019.
Worden onder andere voorzien:
- de medische en paramedische kosten (behandelingen door artsen-specialisten en medicatie, gespecialiseerde onderzoeken en verzorging die ze voorschrijven, kosten van heelkundige ingrepen en van hospitalisatie en de specifieke behandelingen die eruit voortvloeien…);
- de kosten betreffende de schoolopleiding (ski-, zee- en bosklassen, school- en studiereizen, stages, inschrijvingsgeld en cursussen voor hogere studies en bijzondere opleidingen alsook niet gesubsidieerd onderwijs, aankoop van informatica-apparatuur en printers, softwareprogramma’s die voor de studie noodzakelijk zijn, …);
- de kosten verbonden aan de ontwikkeling van de persoonlijkheid en de ontplooiing van het kind (kosten voor kinderopvang voor kinderen van 0 tot en met 3 jaar, inschrijvings- en examengeld voor de rijopleiding…);
- alle overige kosten die de ouders in een gezamenlijk akkoord als buitengewoon benoemen of die als zodanig door de rechter gekwalificeerd worden.
Het koninklijk besluit bepaalt dat de voormelde kosten, behalve in geval van hoogdringendheid, het voorwerp moeten uitmaken van een voorafgaand overleg en akkoord, zowel wat de opportuniteit van de uitgave betreft als de hoogte ervan.
Ze dienen, behoudens andersluidende overeenkomst of rechterlijke beslissing, driemaandelijks te worden afgerekend, vergezeld gaand van een kopie van de bewijsstukken door de ouder die de betaling vraagt en te worden betaald binnen de vijftien dagen na de mededeling van de afrekening vergezeld van de bewijsstukken.
Het koninklijk besluit van 22 april 2019 werd op 2 mei 2019 in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd. Het treedt in werking op 12 mei 2019.
Mei 2019
Wat met onderhoudsplicht als je kind de diploma’s opstapelt?
Het principe is dat ouders naar evenredigheid van hun middelen dienen te zorgen voor de opleiding en de ontplooiing van hun kinderen. Deze verplichting houdt pas op indien de opleiding voltooid is zodat deze plicht kan doorlopen na de meerderjarigheid van het kind.
Vandaag is dit klassiek het geval wanneer na het secundair onderwijs door het kind hogere studies worden aangevat.
Opleiding dient begrepen te worden in de zin van een “passende opleiding” hetgeen een begrip is dat door de rechtspraak wordt ingevuld.
Vroegere uitspraken besloten nogal vlug dat ouders het recht hebben om het financieren van verdere opleidingen te weigeren van zodra het kind over een diploma beschikt dat al toegang verleent tot de arbeidsmarkt.
Het Hof van Beroep te Antwerpen gaat in zijn arrest van 9 november 2016 een stuk verder.
Het Hof plaatst het begrip “passende opleiding” in het licht van onze huidige maatschappij en haar economische context. Voortgezette opleidingen zijn op vandaag gebruikelijk geworden, eerder dan dat ze worden beschouwd als abnormaal. Het Hof verwijst ondermeer naar het bestaan van schakelprogramma’s voor personen die al beschikken over een diploma.
Alles blijft uiteraard een feitelijke beoordeling. In casu stelde het Hof vast dat het studieverloop van het kind in kwestie normaal was (toegepaste taalkunde na diploma van onderwijzeres) en dat zijn studiekeuze verantwoord is, waardoor maximaal wordt ingezet op de toekomst.
Verder hecht het Hof ook belang aan de inzet van het kind. Er wordt vastgesteld dat het kind van de nodige werkijver blijk geeft, bereid is de studies zelf te financieren en al in de laatste jaren van de opleiding zit.
September 2017
Samenwonen: laat de zaken niet op hun beloop
Soms opteert men bewust om een situatie van feitelijk samenleven, of het nu gaat om een gezin, een relatie of een andere vorm van samenleven, geen wettelijke of conventionele structuur te geven. In evenveel gevallen rolt men in een situatie van samenwonen en verliest men dit door omstandigheden uit het oog.
Kiest men voor een vorm van feitelijk samenleven dan nemen de deelnemers de morele plicht op zich om bij te dragen in de noden van het dagelijks leven die voortvloeien uit de feitelijke samenleving. Met de vrijwillige uitgaven tijdens deze periode van samenleven wordt een natuurlijke verbintenis nagekomen waarbij de solidariteitsgedachte centraal staat. Artikel 1235 B.W staat de terugvordering van die uitgaven dan ook in de weg.
Het Hof van Beroep te Antwerpen besliste met een arrest van 20 mei 2015 dat ook de verrijkingsvordering niet kan ingeroepen worden om vermogensverschuivingen te herstellen. Men mag op deze grondslag geen beroep doen om de eigen nalatigheid of vergetelheid te herstellen. Kiest men er voor om geen regeling te voorzien wanneer er investeringen of transacties werden gedaan dan mag men niet van de rechter verwachten om dit naderhand maar op te lossen.
Anderzijds strekt de solidariteitsgedachte waarmee de feitelijke samenwoning door de rechtspraak wordt omkleed niet zo ver dat er ook na de beëindiging ervan nog gevolgen aan gegeven worden. Om dit wel te doen, moet dit ook maatschappelijk gedragen zijn. Op vandaag is het nog niet zo dat er een consensus bestaat waarbij de “concubant” verplicht is om na het einde van de relatie voor zijn ex-partner zorg te dragen. Ook bij de wettelijke samenwoning is dit trouwens uitdrukkelijk uitgesloten (art. 1479 B.W.)
December 2015
Consument extra beschermd bij huurovereenkomsten
In een discussie rond onbetaalde huur vorderde een verhuurder de betaling van de huurachterstand. Bovenop de huurbedragen wordt ook intrest gevorderd waarbij verwezen wordt naar het huurcontract dat een clausule bevat stellende dat de intresten van rechtswege en zonder ingebrekestelling verschuldigd zijn.
De verhuurder is evenwel een onderneming en de huurder een consument.
De huurder, een consument zijnde, kan zich in dat geval beroepen op de bijzondere bescherming die hem de Wet Marktpraktijken, nu Wetboek Economisch recht, biedt.
Deze regelgeving voorziet het principe van de wederkerigheid van dergelijke clausules. In de huurovereenkomst dient tevens opgenomen te zijn dat de verhuurder een gelijkwaardige vergoeding dient te betalen voor zover hij in gebreke blijft.
Is dat niet het geval dan is het beding onrechtmatig en is de sanctie de nietigheid waardoor de verhuurder zich op het beding niet kan beroepen. Zo oordeelde alvast de Vrederechter van het 2de kanton Antwerpen in zijn vonnis van 29 januari 2015.
Oktober 2015
Kan geheime gespreksopname toch bewijs zijn van misdaad?
Het Hof van Cassatie sprak zich uit over het gebruik in een gerechtsprocedure van een opname van een telefoongesprek. De opname werd geregistreerd door een particulier die zelf ook aan het gesprek deelnam maar de gesprekspartner had geen weet van de opname. Het gesprek waardoor het bestaan van een misdaad zonder twijfel komt vast te staan, werd overgemaakt aan het parket van de procureur des konings die dat als basis hanteerde in een strafprocedure.
De vraag die aan het Hof voorgelegd werd, is of in een dergelijk geval het recht van verdediging of het recht op een eerlijk proces het in de weg staat dat de “geheimgehouden” opname het bestaan van een misdrijf openbaart en als basis van het bewijs ervan wordt aangewend. Mogelijk zou ook een inbreuk op de bescherming van privécommunicatie hetgeen tevens strafbaar wordt gesteld in artikel 314bis Sw een hinderpaal kunnen zijn om de opname voor een rechtbank aan te wenden.
Het Hof beaamt dat voornoemde principes niet – automatisch – in de weg staan dat de telefoonopname als bewijs wordt gebruikt. Herinneren we hier aan de burgerplicht die vooropgesteld wordt in artikel 30 Sv waarin iedere getuige van een misdrijf verplicht wordt om hiervan bericht te geven aan het parket.
Een aangifte van een misdrijf mag niet lichtzinnig gebeuren op gevaar van het misdrijf van lasterlijke aangifte tegengeworpen te krijgen. Sommige feiten zijn van die aard en zijn zo ernstig dat een stevige onderbouwing noodzakelijk is, zelfs met een geheim opgenomen privécommunicatie.
Hof van Cassatie, 8 januari 2014, P.13.1935.F
Augustus 2014
Een billijke verblijfsregeling? De rechter kan er vrij over beslissen
Eiser vordert een gelijke verblijfsregeling voor de beide kinderen. Verweerster streeft het behoud na van de bestaande regeling, die erin bestaat dat de eiser enkel contact heeft met zijn kinderen om de veertien dagen tijdens het weekend en gedurende de helft van de vakanties. De rechter oordeelt dat de beide kinderen bij elke ouder zullen verblijven in een regime van alternerend verblijf om de week en dat de kinderen bij de moeder zijn op woensdag van na school of 12 uur tot donderdag voor schooltijd of tot donderdag 16 uur als er geen school is op donderdag. Volgens de rechter is deze regeling de minst slechte voor de kinderen en wordt aldus op een realistische wijze aan de kinderen toegelaten om zoveel als mogelijk bij elk van de ouders te wonen. Eiser in cassatie meent dat de rechter door de kinderen van woensdagnamiddag tot donderdagmorgen aan verweerster toe te vertrouwen, terwijl dit door geen van de partijen werd gevorderd en evenmin aan hun tegenspraak werd onderworpen, het recht van verdediging miskent en artikel 1138, 2e Ger.W. (dat de rechter verbiedt uitspraak te doen over niet gevorderde zaken of meer toe te kennen dan gevraagd was) schendt. Ten onrechte, volgens het Hof van Cassatie. De rechter miskent noch het recht van verdediging, noch schendt hij artikel 1138, 2e Ger.W., wanneer hij op een gemotiveerde wijze, op grond van de door de partijen overgelegde gegevens en binnen de grenzen van de tegenstrijdige vorderingen van de ouders een omgangsregeling oplegt in het belang van de ouders en de kinderen. (Cass. 4 januari 2013, C.12.0021.N)
Juli 2013
Derdenverzet tegen vonnis van faillietverklaring dient tegen de gefailleerde te worden gericht
Krachtens artikel 14, tweede lid Faillissementswet kan tegen ieder vonnis van faillietverklaring derdenverzet gedaan worden door de belanghebbenden die daarbij geen partij zijn geweest. Dit derdenverzet dient, met dagvaarding van alle partijen, gebracht te worden voor de rechter die de bestreden beslissing heeft gewezen. De gefailleerde is partij bij het vonnis van faillietverklaring. Aangezien de gefailleerde de hoedanigheid heeft om alleen in rechte op te treden wanneer zijn belangen strijdig zijn met die van de boedel, heeft de curator niet de hoedanigheid om de gefailleerde te vertegenwoordigen in een procedure die betrekking heeft op een rechtsmiddel dat is ingesteld tegen een vonnis van faillietverklaring. De gefailleerde moet dan ook, op straffe van onontvankelijkheid van het derdenverzet, persoonlijk bij de zaak betrokken worden.
(Cass. 28 februari 2013, C.12.0279.F)
Een echtscheiding en toch nog samen leven?
De wet tot hervorming van het echtscheidingsrecht waarbij de vereisten om uit de echt te scheiden werden versoepeld, dateert reeds van 2007. De echtscheiding wordt door de rechter uitgesproken wanneer deze vaststelt dat het huwelijk onherstelbaar ontwricht is. Echtgenoten kunnen op basis hiervan gezamenlijk de echtscheiding vorderen. Evenmin is het vereist dat de echtgenoten feitelijk gescheiden leven. De nieuwe regeling laat toe aan echtgenoten toe om de echtscheiding te verkrijgen door tweemaal toe voor de rechtbank te verschijnen en te verklaren dat hun huwelijk onherstelbaar ontwricht is. Zij kunnen hierbij zelfs vertegenwoordigd worden door één advocaat. De wet van 5 april 2011 schaft immers de persoonlijke verschijning af. De echtscheidingsrechter mag daarbij niet onderzoeken of de relatie effectief ook onherstelbaar verstoord is. De loutere verklaring dat dit zo is; verplicht de rechter de echtscheiding uit te spreken. Dit instrument kan gehanteerd worden door echtgenoten die te zeer gebukt gaan onder het statuut van het huwelijk en die liever hun samenleven op een andere wijze inkleuren. Via deze vorm is het ook mogelijk om, zonder het voor een echtscheiding op grond van onderlinge toestemming noodzakelijk akkoord over de gevolgen van de ontbinding van het huwelijk, uit de echt te scheiden. Soms is het nuttig om reeds van het juridisch statuut en de gevolgen van het huwelijk op korte termijn af te geraken waarbij dan de discussie rond de gevolgen op onderhoudsrechtelijk en vermogensrechtelijk vlak verschoven wordt naar de toekomst.
Kan een minderjarige een huurovereenkomst afluisluiten?
Minderjarigen zijn onbekwaam om contracten aan te gaan. (Artikel 1124 van het Burgerlijk Wetboek). De ouders, waaraan het ouderlijk gezag is opgedragen, zijn krachtens de wet met de vertegenwoordiging van hun minderjarige kinderen belast.
Dit betekent dat de ouders moeten optreden in naam van hun kinderen.
Dit beschermingmechanisme is in het leven geroepen in het belang van de minderjarige. Door gebrek aan ervaring, door soms overdreven en ongecontroleerde levensvreugde, door jeugdige overmoed lopen ze immers het risico om al te snel tegen de lamp te lopen.
In beginsel kunnen minderjarigen dus geen rechtsgeldige verbintenissen aangaan zonder de tussenkomst van hun wettelijke vertegenwoordigers, d.i. de ouders belast met het ouderlijk gezag.
Op deze regeling bestaan een aantal uitzonderingen. Een minderjarige kan bijvoorbeeld wel, mits uitdrukkelijke of stilzwijgende goedkeuring van zijn ouders, arbeidsovereenkomsten afsluiten of verbreken. Ook kleine, dagdagelijkse aankopen, zoals de aankoop van kledij, boeken, software, cd’s, tickets van allerhande, kunnen door een minderjarige alleen worden aangegaan.
Het afsluiten van een huurovereenkomst valt niet onder één van de door de wetgever voorziene uitzonderingen. Dit heeft tot gevolg dat de ouders, als wettelijke vertegenwoordigers, het huurcontract voor de minderjarige moeten afsluiten.
Stel nu dat een minderjarige dan toch een huurovereenkomst tekent. Wat is dan het lot van deze overeenkomst?
Indien een minderjarige een huurovereenkomst tekent zonder tussenkomt van zijn wettelijke vertegenwoordigers, kan de rechter de huurovereenkomst nietig verklaren.
De nietigverklaring kan enkel gevraagd worden door de wettelijke vertegenwoordigers en niet door de derde met wie de minderjarige heeft gecontracteerd (artikel 1125 van het Burgerlijk Wetboek).
Bovendien moet worden aangetoond dat de minderjarige benadeeld is door het afsluiten van de huurovereenkomst. Er kan sprake zijn van benadeling, wanneer de huurprijs overdreven hoog is, in vergelijking met verhuurde goed. Ook wanneer de huurprijs in wanverhouding is met de vermogenstoestand van de minderjarige, kan er sprake zijn van benadeling.
Hoe dan ook moet de huurovereenkomst door beide contractspartijen uitgevoerd worden, ook wanneer de huurder minderjarig is. Bijgevolg, wanneer een minderjarige huurder geen huur betaalt, dan moet de verhuurder zich richten tot de ouders.
Het voordeel van de verschoonbaarheid niet voor iedereen
In 1984 wordt X door de rechtbank van Koophandel te NAMEN failliet verklaard.
Vijf jaar later, op 1 juni 1989, wordt het faillissement, na vereffening, afgesloten zonder dat uitspraak wordt gedaan over de verschoonbaarheid van de gefailleerde.
Negen jaar na de afsluiting van het faillissement vraagt X het voordeel van de verschoonbaarheid.
Bij vonnis van de rechtbank van koophandel te NAMEN d.d. 15 januari 2009 wordt aan X het voordeel van de verschoonbaarheid toegekend.
De BELGISCHE STAAT tekent derdenverzet aan tegen dit vonnis.
Op 12 januari 2010 wordt het vonnis d.d. 15 januari 2009 vernietigd.
X tekent vervolgens hoger beroep aan tegen het vonnis d.d. 12 januari 2010.
Bij arrest van het Hof van Beroep te LUIK d.d. 25 november 2010 wordt het derdenverzet van de BELGISCHE STAAT afgewezen als ongegrond. Het Hof van Beroep te LUIK is van oordeel dat de rechter moet onderzoeken of het voordeel van de verschoonbaarheid kan worden toegekend aan de gefailleerde, te wiens aanzien daarover nog geen uitspraak is gedaan. Nog volgens het Hof van Beroep te LUIK dient de nieuwe wet (d.i. de Faillissementswet van 8 augustus 1997, die op het ogenblik van het afsluiten van het faillissement in 1989 dus nog niet bestond) onmiddellijk te worden toegepast op niet definitief beslechte situaties.
Tegen dit arrest (waardoor opnieuw aan X het voordeel van de verschoonbaarheid wordt toegekend) wordt door de BELGISCHE STAAT cassatieberoep aangetekend.
Overeenkomstig artikel 2 van het Burgerlijk Wetboek beschikt de wet alleen over het toekomende en heeft zij geen terugwerkende kracht.
Dit houdt volgens het Hof van Cassatie in dat een nieuwe wet in de regel niet alleen van toepassing is op situaties die ontstaan zijn sinds de inwerkingtreding van deze nieuwe wet, maar ook op de toekomstige gevolgen van de situaties die ontstaan zijn onder vigeur van de vroegere wet en die zich voordoen of voortduren onder vigeur van de nieuwe wet, voor zover die toepassing de reeds onherroepelijk vastgestelde rechten niet aantast.
Voor de inwerkingtreding van de Faillissementswet van 8 augustus 1997 had de verschoonbaarheid van de gefailleerde (enkel) tot gevolg dat de gefailleerde werd beschermd tegen lijfsdwang; de verschoonbaarheid raakte evenwel niet aan de individuele verhaalsrechten die, na afsluiting van het faillissement, door de schuldeisers opnieuw op de goederen van de schuldenaar konden worden uitgeoefend.
Artikel 82 van de Faillissementswet van 8 augustus 1997 geeft een nieuwe inhoud aan het begrip verschoonbaarheid: wordt de gefailleerde verschoonbaar verklaard, dan kan hij niet meer worden vervolgd door zijn schuldeisers. Door dit voordeel toe te kennen aan X tast het Hof van Beroep te LUIK de onherroepelijk vastgestelde rechten van de schuldeisers aan en schendt het artikel 2 van het Burgerlijk Wetboek.
(Cass. 24 februari 2012, C.11.0463.F)
De schuldvordering wegens bezettingsvergoeding is bevoorrecht
De rechter die de ontbinding van de huurovereenkomst ten laste van de huurder uitspreekt, kan hem bij wijze van schadevergoeding veroordelen tot het betalen van een bezettingsvergoeding voor de periode tussen de datum waarop de huur is ontbonden en de datum waarop het huurgoed is ontruimd.
Volgens het Hof van Cassatie is deze bezettingsvergoeding een schadevergoeding voor de wanprestatie van de huurder.
De schuldvordering van de verhuurder wegens bezettingsvergoeding ontstaat wegens de niet-nakoming door de huurder van zijn verplichtingen bij de uitvoering van de huurovereenkomst.
Deze schuldvordering is dan ook, op grond van artikel 20, 1°, vierde lid Hypotheekwet, bevoorrecht.
(Cass. 3 mei 2012, C.11.0340.N)
Voor uw bedrijf en vereniging
Ondernemerschap vereist pro-actief handelen. Vraag advies aan uw advocaat vooraleer u te engageren. Niets is vandaag wat het gisteren was. Wij volgen dit voor u op. Ondernemerschap betekent verantwoordelijkheid. De druk om zaken snel op te lossen is groot. Uw advocaat is bij uitstek de vakman die op basis van praktijkervaring u hierin bijstaat.
Ontslagbescherming Vakbondsafgevaardigde Stand van zaken
Een werkgever wil een vakbondsafgevaardigde ontslaan. Volgens art. 52 van de Welzijnswet is de vakbondsafvaardiging ermee belast de opdrachten van het CPBW uit te oefenen, wanneer in de onderneming geen comité is opgericht (wegens minder dan 50 werknemers). Samen met die verantwoordelijkheid, verkrijgen de vakbondsafgevaardigden dezelfde ontslagbescherming als bepaald voor de leden van het CPBW in de wet van 19 maart 1991 houdende bijzondere ontslagregeling voor de personeelsafgevaardigden in de ondernemingsraden en in de comités voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen alsmede voor de kandidaat-personeelsafgevaardigden. De werkgever vindt deze ontslagbescherming en de daarmee gepaard gaande bijkomende ontslagvergoeding onterecht in het geval dat de vakbondsafgevaardigden de opdrachten van het CPBW niet daadwerkelijk uitvoeren. Hieruit volgen twee prejudiciële vragen voor het Grondwettelijk Hof over de bestaanbaarheid van art. 52 Welzijnswet met art. 10 en 11 van de Grondwet.
De eerste vraag peilt of er geen onverantwoord verschil in behandeling is tussen, enerzijds, een werkgever bij wie een vakbondsafvaardiging is opgericht die de opdracht van het comité niet daadwerkelijk uitoefent, waarbij die werkgever ertoe gehouden is de compenserende vergoeding te betalen en, anderzijds, de werkgever bij wie een vakbondsafvaardiging en een comité zijn opgericht, zodat de vakbondsafvaardiging niet ermee belast is de opdrachten van het comité uit te oefenen, waarbij die werkgever niet ertoe gehouden is die vergoeding te betalen.
Het Grondwettelijk Hof antwoordt ontkennend op de eerste vraag. Volgens het Hof heeft wetgever een gelijkaardige bescherming aan de leden van de vakbondsafvaardiging willen geven, gelet op het grotere risico van ontslag waaraan zij zich blootstellen wegens de opmerkingen, kritiek of de eisen die worden gesteld inzake gezondheid en veiligheid op het werk. Het objectieve criterium voor het verlenen van de bijkomende bescherming is het belast zijn met de opdrachten van het CPBW (en niet de daadwerkelijke uitvoering). De doelstelling (het beschermen van de werknemers tegen het verhoogde risico op ontslag) verantwoordt het verlenen van de bescherming aan de vakbondsafgevaardigden wanneer zij belast zijn met de opdrachten van het CPBW.
De tweede vraag informeert of er onverantwoorde gelijke behandeling is van, enerzijds, de werkgever bij wie een vakbondsafvaardiging is opgericht die de aan het comité toegewezen opdrachten daadwerkelijk uitoefent, die ertoe gehouden is de compenserende vergoeding te betalen in geval van willekeurig ontslag om dringende reden, en, anderzijds, de werkgever van wie de vakbondsafvaardiging, die met dezelfde opdrachten is belast, die opdrachten niet daadwerkelijk uitoefent en die er ook toe gehouden is de compenserende vergoeding te betalen.
Het Grondwettelijk Hof verwijst naar eerdere rechtspraak van het Hof van Cassatie (Cass. 17 maart 2003, AR S.01.0182.N) waarin het heeft gesteld: “Overwegende dat het risico dat de vakbondsafgevaardigde zou worden ontslagen omwille van zijn taak inzake veiligheid en gezondheid bestaat vanaf het ogenblik dat de opdracht als vakbondsafgevaardigde wordt opgenomen omdat hij vanaf dat ogenblik belast is met de opdrachten van het comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen, ook al heeft hij de effectieve uitvoering van zijn opdracht inzake veiligheid en gezondheid nog niet aangevat”. De wetgever mocht in haar beoordelingsmarge ervan uitgaan dat de vakbondsafgevaardigden de extra bescherming moest worden verleend vanaf het moment van hun benoeming, zonder dat de effectieve uitvoering moet worden bewezen. Ook de tweede vraag wordt ontkennend beantwoord. (Pieter Pecinovsky)
Februari 2019
Een sollicitant weigeren op basis van geslacht? Geen goed idee
Het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen heeft op 23 augustus het vonnis van de Arbeidsrechtbank gecommuniceerd, dat werd uitgesproken op basis van een vordering die het had ingediend tegen een werkgever “beschuldigd” van discriminatie op basis van geslacht.
Op initiatief van het Instituut voor gelijkheid van vrouwen en mannen heeft de Arbeidsrechtbank te Leuven op 4 januari 2018 een kledingwinkel veroordeeld, die de sollicitatie van een man had geweigerd, omdat hij een vrouw wilde aanwerven.
De man voelde zich gediscrimineerd en diende een klacht in bij het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen.
De vordering was gebaseerd op de zogenaamde Genderwet of de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen mannen en vrouwen. De rechtbank volgde de redenering van de sollicitant dat de enige reden om hem niet aan te werven het gegeven was dat hij een man en geen vrouw was.
De Genderwet is duidelijk. Iedere afwijzing van een sollicitant op grond van geslacht, genderidentiteit of genderexpressie vormt een directe discriminatie. Bovendien is de Genderwet op het gehele tewerkstellingsproces, gaande van vacature tot de selectie, van toepassing. De grondslagvan de wetgeving is dat iedere kandidaat op een objectieve wijze moet geëvalueerd worden in functie van de criteria van de vacature. De keuze van de werkgever mag niet ingegeven zijn op basis van discriminatoire overwegingen.
De werkgever werd veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan de sollicitant gelijk aan een bedrag dat overeenstemt met zes maanden brutoloon. Het instituut bekwam een symbolische euro.
September 2018
Wanneer is tassencontrole toegestaan?
Uitgangscontroles mogen enkel uitgevoerd worden door gekwalificeerde bewakingsagenten. Bovendien moet voor deze controle toestemming gegeven worden, zelfs indien er een vermoeden van diefstal zou bestaan.
Via het arbeidsreglement kan op een algemene wijze toestemming gegeven worden tot steekproeven. Een controle die uitgevoerd wordt omwille van een vermoeden van diefstal door een personeelslid, valt niet onder deze algemene regeling. Is er geen individuele toestemming gegeven dan kan de vaststelling niet rechtsgelding ingeroepen worden als reden voor ontslag.
Dit is evenmin het geval wanneer de “controleur” geen gekwalificeerde bewakingsagent was.
Arbh. Brussel 21 oktober 2014
Oktober 2015
Geen bewarend beslag onder derden zonder toelating van de beslagrechter op grond van de staat van honoraria van een advocaat
Luidens artikel 1445 Ger.W. kan iedere schuldeiser, op grond van authentieke of onderhandse stukken, zonder voorafgaande toelating van de beslagrechter, onder een derde bewarend beslag leggen op de bedragen of zaken die deze derde aan zijn schuldenaar verschuldigd is. Met “onderhands stuk” wordt bedoeld het stuk dat de schuldeiser reeds bezit en waaruit zijn schuldvordering blijkt. Dit stuk moet de schuldenaar kunnen binden, doordat het ofwel van hem uitgaat, ofwel mede door hem is opgemaakt, ofwel door hem is aanvaard. Het Hof van Cassatie beslist dat de staat van honoraria die een advocaat aan zijn cliënt toestuurt, op zich geen onderhands stuk is. (Cass. 28 februari 2013, C.12.0066.F)
Juli 2013
Kunnen factuurvoorwaarden internationale bevoegdheid Belgische rechter bepalen?
De vraag naar de internationale bevoegdheid / rechtsmacht van de Belgische rechter dient volgens de regels van de EEX-Verordening te worden beoordeeld. Deze verordening is in België in werking getreden op 1 maart 2002 en is van toepassing op de vorderingen die vanaf deze dag zijn ingesteld. Overeenkomstig artikel 23 van de EEX-Verordening kunnen partijen een overeenkomst sluiten omtrent de bevoegde rechtbank. De overeenkomst tot aanwijzing van het bevoegde gerecht dient te worden gesloten, hetzij bij een schriftelijke overeenkomst, hetzij bij een schriftelijk bevestigde mondelinge overeenkomst, hetzij in een vorm die wordt toegelaten door de handelwijzen die tussen de partijen gebruikelijk zijn geworden, hetzij – in de internationale handel – in een vorm die overeenstemt met een gewoonte waarvan de partijen op de hoogte zijn of hadden behoren te zijn en die in de internationale handel algemeen bekend is en door partijen bij dergelijke overeenkomsten in de betrokken handelsbranche doorgaans in acht wordt genomen. Vaak wordt de bevoegde rechter aangewezen in de algemene factuurvoorwaarden. Is dit dan een geldige overeenkomst tot aanwijzing van het bevoegde gerecht? Onder bepaalde voorwaarden wel. Dit is meer bepaald het geval wanneer, ingevolge hun vroegere transacties, de partijen geregeld met de algemene voorwaarden werden geconfronteerd, zodat zij worden vermoed kennis te hebben gekregen van het bevoegdheidsbeding dat in die voorwaarden is vervat. Indien zij er nooit tegen hebben geprotesteerd, worden zij verondersteld ermee ingestemd te hebben. In casu bestond er tussen partijen reeds 32 jaar een handelsrelatie. De eisende partij toont aan dat gedurende deze 32 jaar altijd gehandeld werd op basis van de betalingsvoorwaarden, zoals deze voorkomen op de achterzijde van haar facturen. Dat de facturen van de eisende partij aan de recto zijde geen verwijzing bevatten naar de voorwaarden op de verso zijde is irrelevant: elke handelaar wordt geacht te weten dat het gebruikelijk is (ook in de internationale handel) dat de achterzijde van een factuur algemene of verkoopsvoorwaarden bevat. Bijgevolg acht de Rechtbank van Koophandel te DENDERMONDE zich op basis van het bevoegdheidsbeding in de algemene voorwaarden van de eisende partij bevoegd om kennis te nemen van de vordering van eisende partij. (Kh. Dendermonde 29 maart 2012, P&B 2013, 37)
Juni 2013
Wat als u vergeten bent de handelshuur te verlengen?
Indien de handelshuurder bij het verstrijken van de contractuele termijn vaststelt dat hij niet tijdig om verlenging van de handelshuur verzocht heeft, dan neemt de huur van rechtswege een einde bij de afloop van deze termijn. Hij kan dan enkel nog hopen om in het gehuurde goed gelaten te worden en betaalt best verder de huurprijs. Op dat moment komt er stilzwijgend een nieuwe overeenkomst tot stand die van onbepaalde duur is. In de handelshuurwet werd uitdrukkelijk geregeld dat de verhuurder op ieder moment een einde kan stellen aan deze overeenkomst doch daarbij een opzeggingstermijn van 18 maanden moet in acht nemen; de huurder heeft anderzijds het recht om binnen de 3 maand hierna om hernieuwing te verzoeken. In een arrest van het Hof van Cassatie van 28 april 2011 werd bevestigd dat de huurder deze huur kan beëindigen met een opzeggingstermijn van slechts 1 maand. Gezien dit een toepassing is van artikel 1736 B.W. en niet van de handelshuurwetgeving, kan deze mogelijkheid contractueel ingekleurd worden en zou een langere termijn kunnen bedongen worden.
Maart 2013
Staking van betaling hoeft niet totaal te zijn
Overeenkomstig artikel 2 van de Faillissementswet bevindt de handelaar, die op duurzame wijze heeft opgehouden te betalen en wiens krediet geschokt is, zich in staat van faillissement. In zijn arrest d.d. 13 maart 2012 verduidelijkt het Hof van Cassatie dat het duurzame wijze hebben opgehouden te betalen niet vereist dat de staking van betaling totaal is. (Cass. 13 maart 2012, P.11.1426.N)
Maart 2012
Concurrentieverbod, managementovereenkomsten en derden
Een onderneming kan de commerciële leiding overlaten aan een aangestelde manager die daarvoor al dan niet een vennootschap opricht. Om de relatie tussen manager en onderneming te kaderen wordt een overeenkomst opgesteld waarin de opname van een niet-concurrentiebeding en een vertrouwelijkheidclausule klassiek is.
Omdat het gras steeds groener is aan de overkant wordt de manager verleid om een (tweede) vennootschap op te richten waarmee hij de concurrentie van de onderneming ten dienst kan zijn.
De rechtspraak wijst terecht op het vaak intuitu-personae karakter van dergelijke samenwerkingsovereenkomsten. Alhoewel een tweede samenwerkingsovereenkomst afgesloten wordt door een derde die vreemd is aan het eerste – overtreden – contract, toch is het in essentie de verplichting tot niet – concurrentie die zich uitstrekt tot de persoon van de manager, die overtreden werd.
Het hof van beroep te Antwerpen oordeelde in een dergelijke zaak dat het enkel bestaan van een gelijklopend doel hetgeen een concurrerende activiteit mogelijk maakte en het feit dat er de effectief uitgevoerde activiteiten daadwerkelijk concurrerend waren, voldoende is om tot toepassing van het beding te besluiten. Het argument dat om volkomen verschillende producten ging wat uitzicht en naam betreft, werd niet aanvaard. Of hoe alle voedingsupplementen toch wel dezelfde zijn.
(Hof Antwerpen, 3 mei 2012, TBH, 2013, 129)
Geen zelfstandig vorderingsrecht aandeelhouders voor schade van vennootschap
De vennootschap FLIH is aandeelhouder van de NV COULIER. De NV COULIER wordt in staat van faillissement verklaard. Door het faillissement van de NV COULIER lijdt de vennootschap FLIH schade. De vennoten van de vennootschap FLIH stellen een vordering in tot vergoeding van deze schade. In zijn arrest d.d. 23 februari 2012 beslist het Hof van Cassatie dat dit niet kan: “De vennootschap is gerechtigd om schadevergoeding te vorderen van een derde door wiens fout het vennootschapsvermogen werd aangetast. Voor deze schade aan het vennootschapsvermogen komt aan de aandeelhouders geen zelfstandig vorderingsrecht toe.” (Cass. 23 februari 2012, C.11.0459.N)
Voor organisaties en overheden
De overheid heeft eigen rechten maar heeft ook eigen plichten. Een overheid sluit niet zomaar een overeenkomst. Zij moet bijzondere regels naleven. Van een overheid mag goed bestuur verwacht worden. Wij bieden de publieke organisaties en overheden een objectieve begeleiding of staan u als rechtszoekende bij.
Kan domiciliefraude aangetoond worden via informatie-uitwisseling?
Dat domiciliefraude in een sociale huuromgeving dient bestreden te worden, is evident nu dit haaks
op de doelstelling van de sociale huur staat. Het aantonen van deze fraude is dan weer niet zo
eenvoudig. Het Vlaams decreet van 14 oktober 2016 voorziet in een regeling voor informatie-
uitwisseling.
Ook de Vlaamse decreetgever moet evenwel de minimumwaarborgen zoals voorzien in de federale
wetgeving en in de GDPR respecteren.
Artikel 6,4° van het decreet geeft een ruime machtiging aan de toezichthouders, …, met het oog op
de bestrijding van domiciliefraude, om informatie uit te wisselen.
Bij de beoordeling van de rechtsgeldigheid van deze regeling is essentieel dat door de decreetgever
een dossiergerichte en occasionele overdracht van gegevens organiseert. De idee is dat er vertrokken
wordt vanuit een concrete casus die onderzocht dient te worden.
Het Grondwettelijk Hof stelt ook vast dat de draagwijdte van de informatie-uitwisseling (via
wooninspecteurs) uitdrukkelijk wordt begrensd. De machtiging van de rechterlijke overheid voor de
opdracht en de mededeling van de informatie is noodzakelijk.
Het gebruik van de bekomen informatie kan ook enkel maar doelgericht zijn. De instantie die de
informatie verstrekt, moet nagaan of deze informatie relevant en nuttig is voor de wettelijke
opdracht van de verkrijger van de informatie.
Het Hof stelt dat het overbodig is om de informatie die reeds in het bezit is van “de overheid” nog
eens door een andere overheid te moeten laten vaststellen.
De nieuwe regeling van uitwisselen van informatie is binnen dat kader wel evenwichtig.
September 2018
Zin en onzin van tijdelijke sociale huurovereenkomst
Sociale huurovereenkomsten die vanaf 1 maart 2017 gesloten worden, zijn niet meer van onbepaalde duur. Ze hebben een duurtijd van negen jaar. Verder wordt enkel voor zover de sociale huurder blijft voldoen aan de voorwaarden, de huurovereenkomst automatisch verlengd met een periode van drie jaar.
Bovendien mag de sociale huurder slechts één slaapkamer meer hebben dan het aantal bewoners. Doel is het sociaal patrimonium optimaal, minstens beter, te benutten. Wanneer op het einde van de negen jaar de sociale huurder deze bezetting niet haalt én wanneer hij minstens twee aanbiedingen van aangepaste woningen in dezelfde omgeving heeft geweigerd, wordt de huurovereenkomst beëindigd.
Tegen deze nieuwe regelgeving die ingevoerd werd met het decreet van 14 oktober 2016 houdende wijziging van diverse decreten met betrekking tot wonen, werd een beroep tot vernietiging ingediend.
Het decreet wijzigt alleszins de woonzekerheid voor huurders die vanaf 1 maart 2017 een sociale huurovereenkomst sluiten. Geopperd werd dat door de nieuwe regels het recht op een behoorlijke huisvesting wordt geschonden en de bescherming van nieuwe sociale huurders achteruit gaat.
Het Grondwettelijk Hof heeft met haar arrest van 19 juli 2018 besloten dat het nieuw systeem van tijdelijke sociale huurovereenkomsten ingegeven is door een reden van algemeen belang: sociale huisvestingsmaatschappijen dienen er voor te zorgen dat de sociale huurwoningen worden voorbehouden aan zij die het echt nodig hebben, en voor zolang zij er nood aan hebben.
Dit motief van algemeen belang laat de overheid toe om maatregelen te nemen die ernstig ingrijpen op de bestaande rechten. Het Hof wijst het verzoek tot vernietiging dan ook af.
September 2018
Dure wagen beschadigd in sportclub? Reken niet op gemeente
Een gemeente is eigenaar van een sportinfrastructuur, met name een stadion en parking. Zij verhuurt dit aan een voetbalvereniging. Op de parking duikt een “verdwaald” betonnen blok op waarmee een bestuurder van een voertuig hardhandig wordt geconfronteerd. De schade blijkt aanzienlijk te zijn. Het voertuig was dan ook niet alledaags. De bestuurder ziet geen heil in het aanpreken van de voetbalclub. Zou hij zijn schade op de gemeente kunnen verhalen?
Artikel 135§2 van de nieuwe Gemeentewet regelt de gemeentelijke veiligheidsverplichting. Deze verplichting is niet beperkt tot de gemeentewegen maar gaat dan ook weer niet zo ver dat ze zich uitstrekt tot privéwegen. Door de verhuring van het sportcomplex blijkt dit niet langer onder het gezag van de gemeente te staan. Door de verhuring wordt het complex met ingerichte parking bestemd voor het private gebruik van de bezoekers van het stadion. Zelfs wanneer occasioneel anderen dan de bezoekers van deze club de parking zouden gebruiken, betekent dit nog niet dat de veiligheidsverplichting van de gemeente kan ingeroepen worden.
Oktober 2015
Kan herstelvorderende overheid rechtsplegingsvergoeding betalen?
Zonder de vereiste voorafgaande stedenbouwkundige vergunning verharden de heer en mevrouw D. en T. een perceel grond en richten dit in voor de opslag van allerhande materialen.
Dit is een inbreuk op de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening.
Op 9 juni 2009 wordt de heer en mevrouw D. en T. dan ook een schriftelijk stakingsbevel opgelegd, dat op 11 juni 2009 door de gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur werd bekrachtigd.
De heer en mevrouw D. en T. vorderen hierop voor de rechtbank van eerste aanleg de opheffing van het stakingsbevel.
Hun vordering wordt evenwel afgewezen.
Hierop tekenen mevrouw D. en T. hoger beroep aan.
Opnieuw wordt hun vordering afgewezen.
Het Hof van Beroep te Gent houdt de uitspraak over de gedingkosten evenwel aan. Het vraagt zich af of er geen ongelijkheid bestaat nu blijkt dat de herstelvorderende overheid die een herstelvordering heeft ingeleid dan wel het Vlaams Gewest tegen wie de opheffing van een bekrachtigd stakingsbevel wordt gevorderd niet kan worden verwezen in een rechtsplegingsvergoeding ook al worden zij in het ongelijk gesteld, terwijl de betrokkene lastens wie de herstelvordering wordt ingesteld dan wel zelf de opheffing vordert van een bekrachtigd stakingsbevel als de in het ongelijk gestelde partij wel dient te worden verwezen in een rechtsplegingsvergoeding.
Het Hof van Beroep stelt een prejudiciele vraag aan het Grondwettelijk Hof.
Dit laatste ziet geen schending van de grondwet.
Het stakingsbevel is een preventieve maatregel die ertoe strekt de verdere aantasting van de goede ruimtelijke ordening te verhinderen, waarbij tevens wordt voorkomen dat de overheid wordt geconfronteerd met de problematiek van het voldongen feit en dat inbreuken op de wettelijke regelingen inzake ruimtelijke ordening worden gepleegd.
Het stakingsbevel wordt derhalve uitsluitend opgelegd ter vrijwaring van de goede ruimtelijke ordening, wat een doelstelling van algemeen belang is.
Eerder oordeelde het Grondwettelijk Hof dat rechtsvorderingen, die in naam van het algemeen belang en in alle onafhankelijkheid door een publiek orgaan zijn ingesteld, op dezelfde wijze worden behandeld als de strafvorderingen.
Derhalve kan aan de herstelvorderende overheid geen rechtsplegingsvergoeding worden opgelegd, maar ook geen rechtsplegingsvergoeding worden toegekend.
Het verschil in behandeling is dan ook onbestaande.
(Grondwettelijk Hof 25 april 2013, arrest nr. 57/2013)
Juli 2013
Geen strafonderzoek in het tuchtonderzoek, of toch niet op verzoek.
Vaak gaat het voeren van een strafonderzoek gepaard met het openen van een tuchtonderzoek en wenst de tuchtoverheid reeds omtrent deze feiten een beslissing te nemen. De overheid wordt in de meeste dossiers dan geconfronteerd met het geheim van het strafonderzoek. Door zijn betrokkenheid bij dit strafonderzoek heeft degene die onderworpen is aan de tuchtreglementering, vaak wel toegang tot de gegevens van het strafdossier. De Raad van State heeft in haar arrest van 18 oktober 2012 (Arrest nr. 221.097) bevestigt dat het uit den boze is om van de betrokkene te vragen dat hij deze informatie ter beschikking zou stellen in het kader van het tuchtonderzoek. Hiermee zou immers het geheim van het strafonderzoek worden omzeild waardoor het vermoeden van onschuld onmiskenbaar zou geschonden worden. Dit alles miskent het recht van de ambtenaar om zich te verdedigen op de wijze die hij goedvindt.
April 2013
Sociale woninghuur
Een huurder van een sociale woning beëindigde reeds na drie maanden eenzijdig de overeenkomst en overhandigde de sleutels. Intussen was er nog geen huur betaald. De sociale verhuurmaatschappij vorderde de betaling van de achterstallige 3 maand huur met daarbovenop een wederverhuringsvergoeding.
De vrederechter werd geconfronteerd met de volgende – originele – argumentatie van de huurder. Aangezien de huurder nog geen aanslagbiljet had binnengebracht, had de verhuurmaatschappij de actuele huurprijs nog niet kunnen bepalen. Zonder vaststaande huurprijs geen huur en dus geen vordering … meende de huurder.
Ten onrechte meende de vrederechter. De Vlaamse Wooncode impliceert dat de huurder verplicht is om mee te werken aan de bepaling van de huurprijs. Het is niet omdat de huurprijs nog niet vast bepaald was dat er geen geldige overeenkomst van sociale woninghuur zou kunnen bestaan.
De huurovereenkomst die door de huurder ondertekend was, bepaalt immers duidelijk de huurwaarde van de woning of de huurprijs die dan diende aangepast te worden in functie van het inkomen en de gezinssamenstelling.
De mededeling daarvan hangt af van de huurder. De huurder kan uit zijn eigen nalatigheid geen rechten putten. (Vred. Zomergem, 3 juni 2011, Het huurrecht in de praktijk, 2011, 188)
Maart 2013
Inzage, uitleg en afschrift
Onze Grondwet garandeert het recht inzake openbaarheid van bestuursdocumenten. Concreet kan dit recht uitgeoefend worden op 3 wijzen: ofwel kan inzage worden verleend, ofwel kan uitleg worden verschaft, ofwel wordt een afschrift overhandigd.
Het is belangrijk te weten dat deze 3 vormen evenwaardig zijn en de keuze in welke vorm de overheid de openbaarheid moet verlenen principieel uitsluitend in handen van de aanvrager ligt.
Betekent dit nu dat een openbaar bestuur niet kan weigeren om een afschrift af te leveren van een document waarvan zij reeds de inzage toestond?
In bepaalde gevallen kunnen specifieke wettelijke bepalingen zich verzetten tegen het afleveren van een afschrift. Indien een bestuursdocument auteursrechtelijk beschermd is dan kan een afschrift worden geweigerd en dan zou de openbaarheid nageleefd worden door enkel inzage te verlenen. Ook kan enkel de administratie van het kadaster een afschrift afleveren van kadastrale bescheiden. Een andere overheid kan dat niet ook al beschikt zij ook over deze stukken.
Een verzoek tot afschrift kan ook steeds worden geweigerd zo geoordeeld wordt dat dit redelijkerwijze niet verantwoord is. Zo werd geoordeeld dat een gemeente niet diende in te staan voor het afleveren van een afschrift van een algemeen plan van aanleg van 95 cm x 85 cm nu vaststond dat de gemeente niet over de technische middelen beschikt om een dergelijk plan te kopiëren.
De vragen naar de rechtmatigheid van het weigeren van de afschriften wordt thans beoordeeld door de Beroepsinstantie inzake openbaarheid en bestuur.
Februari 2013
Het formalisme van twee handtekeningen is substantieel.
Overheidsbesluiten worden bekendgemaakt. Een besluit van de gemeenteraad wordt bekendgemaakt. Hierbij wordt een akte van bekendmaking wordt opgemaakt . Deze akte dient door zowel de burgemeester als de gemeentesecretaris te worden ondertekend. Dit wordt niet expliciet voorzien door artikel 112 van de Nieuwe Gemeentewet maar kan afgeleid worden uit het artikel 109 van die wet.
Deze formaliteit is heel belangrijk. De Raad van State heeft immers aangenomen dat de ondertekening door beiden een substantiële vormvereiste is. Dit leidt dit rechtscollege af uit de mogelijkheid dat het college van burgemeester en schepenen de gemeentesecretaris te machtigen om de ondertekeningbevoegdheid te delegeren aan derde ambtenaar van de gemeente. Daarvan dient dan weer de gemeenteraad op de hoogte gebracht te worden.
In een geschil rond belasting op leegstand en verwaarlozing oordeelde het Hof van Beroep te Gent dat door het ontbreken van de handtekening van de gemeentesecretaris op de akte van bekendmaking een substantiële vormvereiste geschonden was en dus werd het belastingreglement niet gepubliceerd zodat het niet geldig ingevoerd werd.
Het Hof stelt dan correct vast dat de bestreden aanslagen die op dat reglement gebaseerd zijn, ongeldig en daarom nietig zijn.
(Gent, 5de Kamer, 18 september 2012, T.G.R., 2013, 4)
Een stakingsbevel mag geen herstelmaatregel zijn.
De Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (VCRO) voorziet dat de staking kan bevolen worden van werken de een inbreuk inhouden zoals vermeld in artikel 6.1.1 VCRO. Gezien het stakingsbevel een preventieve maatregel is, kan dit enkel dienen om een inbreuk in uitvoering stil te leggen of om een inbreuk te voorkomen.
Net als elk ander bouwwerk wordt ook een illegaal opgerichte constructie op een bepaald moment in gebruik genomen. Daarna volgt het verder gebruik. Dit verder gebruik maakt geen actieve handeling meer uit.
Uit het preventief karakter van het stakingsbevel vloeit voort dat dit enkel kan gebruikt worden om de effectieve uitvoering van de ingebruikname te stoppen of om de ingebruikname te voorkomen.
Het verder gebruik dat men van de constructie maakt kan niet worden stilgelegd via een stakingsbevel. Dit zou immers impliceren dat een maatregel van herstel wordt genomen zodat een vordering tot herstel daartoe noodzakelijk is.
Een stakingsbevel werd door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg als onwettig bevonden nu hij niet anders kon dan vaststellen dat een weekendverblijf reeds maanden in gebruik was genomen volledig was afgewerkt. Nog geplande tuinwerkzaamheden en wat randafwerking konden hieraan niets afdoen.
Advocaten
Kris De Sager
Kris De Sager is gespecialiseerd in het burgerlijk en handelsrecht met aandacht voor aansprakelijkheidsrecht. Hij legt zich toe op geschillenbeslechting. Kris is actief betrokken bij Lawyers Cooperation, een internationaal samenwerkingsverband van onafhankelijke advocatenkantoren.
Kris behaalde zijn diploma aan de Universiteit van Gent in 1987 en startte onmiddellijk aan de balie van Dendermonde.
Kristof Windey
Kristof Windey focust op algemeen handelsrecht en vennootschapsrecht en in het bijzonder op ondernemingen in moeilijkheden. Kristof is partner bij De Sager Advocaten van bij de oprichting van het kantoor. Hij studeerde af aan de Universiteit van Gent in 2001 is sindsdien lid van de balie van Dendermonde. Hij is nu vrijwillig medewerker van de vakgroep Procesrecht, Arbitrage en Internationaal Privaatrecht Universiteit Gent.
Lien De Saedelaere
Lien De Saedelaere houdt zich voornamelijk bezig met familierecht en strafrecht. Lien behaalde eerst een Masterdiploma in de Criminologische Wetenschappen aan de Universiteit van Gent, waarna zij besloot om daar ook nog een studie Rechten aan te koppelen. Na het afronden van haar studies in 2017 werd zij onmiddellijk lid van de balie van Dendermonde en ging zij aan de slag bij De Sager Advocaten. Momenteel is zij erkend bemiddelaar.
Nieuws
2023: LC celebrates a wonderful Annual Meeting in Budapest
Thanks to all our members as well as guest speaker, AI expert Antti Merilehto
There was much discussed on themes such as cooperation, membership, communication, sustainability, branding, future strategy, and of course the thing that everyone’s talking about – AI. Guest speaker Antti Merilehto (Google, Microsoft, best-selling Finnish author) gave us a great overview of the ever-changing AI landscape, offering members a peak into the future of Legal AI and providing some top insider tips on getting the most out of ChatGPT. And so it’s time to start thinking about 2024…
Bij De Sager Advocaten hebben we aandacht voor duurzaamheid. Maatschappelijk verantwoord ondernemen doe je door in te zetten op het welzijn van de medewerkers, gendergelijkheid en culturele diversiteit binnen je organisatie. We selecteren het materiaal dat we gebruiken op milieuprestaties en energie-efficiëntie. Duurzaamheid betekent ook steun bieden aan externe initiatieven dit beleid verder ontwikkelen.
Bemiddelen in een conflict is op zoek gaan naar wat partijen ondanks het geschil en de verschillen, verbindt. Omdat er verschillen bestaan moet er samengewerkt worden. De bemiddelaar leert iedere partij het verlangen van de ander kennen. De bemiddeling creëert een platform van wederzijds respect om tot een evenwicht te komen.
Contact & jobs
Wil je werken in een dynamisch advocatenkantoor? Ben je een teamspeler en streef je naar een topjurist te worden in jouw vakgebied? Wens je deel te worden van een geheel dat een totaal service kan bieden? Dompel je dan onder in de ervaring die wij jou kunnen bieden.
Neem met ons contact en zend ons jouw curriculum vitae samen met een aanduiding van jouw interesses. We nemen dan zo snel mogelijk contact.
U kan ook gebruik maken van onderstaand formulier